Afrikaans

Noun

naamwoord ‎(plural naamwoorde)

1. (grammar) noun (in the general sense, including adjectives)

Hyponyms

• byvoeglike naamwoord
• selfstandige naamwoord

Derived terms

• byvoeglike naamwoord
• selfstandige naamwoord

Dutch

Pronunciation

• IPA^(key): /ˈnaːmʋoːrt/

Etymology

From naam ‎(“name”) +‎ woord ‎(“word”).

Noun

naamwoord n ‎(plural naamwoorden, diminutive naamwoordje n)

1. (grammar) noun (in the general sense, adjectives included)

Hyponyms

• bijvoeglijk naamwoord
• zelfstandig naamwoord

Derived terms

• bijvoeglijk naamwoord
• zelfstandig naamwoord