Definify.com
Definition 2024
spaak
spaak
See also: Spaak
Dutch
Noun
spaak f (plural spaken, diminutive spaakje n)
Derived terms
- spaken (verb)
- (spoke and boom types by use) bokspaak, draaispaak, geschutspaak, handspaak, korspaak, radspaak, richtspaak, rolspaak, sluitspaak (obsolete sluitspeek)
- luchtspaak m, f
- spaakbeen n
- spaakbank
- spaakborstel
- spaakgat n
- spaakhamer
- spaakhouder m
- spaakpen
- spaakschaaf
- spaakschoen
- spaaktouwtje n
- spaakzwei
- spakenrad n
- spaak lopen