Definify.com

Definition 2024


spaak

spaak

See also: Spaak

Dutch

Noun

spaak f (plural spaken, diminutive spaakje n)

  1. A spoke, part between the center and outer rim of a wheel etc.
  2. A boom or handle

Derived terms

  • spaken (verb)
  • (spoke and boom types by use) bokspaak, draaispaak, geschutspaak, handspaak, korspaak, radspaak, richtspaak, rolspaak, sluitspaak (obsolete sluitspeek)
  • luchtspaak m, f
  • spaakbeen n
  • spaakbank
  • spaakborstel
  • spaakgat n
  • spaakhamer
  • spaakhouder m
  • spaakpen
  • spaakschaaf
  • spaakschoen
  • spaaktouwtje n
  • spaakzwei
  • spakenrad n
  • spaak lopen