Definify.com
Definition 2024
stoel
stoel
Dutch
Pronunciation
- Rhymes: -ul
- IPA(key): /stul/
Etymology
From Middle Dutch stoel, from Old Dutch stuol, from Proto-Germanic *stōlaz, from Proto-Indo-European *steh₂-.
Noun
stoel m (plural stoelen, diminutive stoeltje n)
- chair, sitting furniture, normally mobile and on four legs
- (hence) Any seat, from stool to throne; a dais
- The base, e.g. platform, on which something rests; something fixed on it, notably a workbench
- A place of residence, headquarters, powerbase
- (botany) stool, a type of stump
- (obsolete) confessional chair
- (obsolete) fecal stool
- (obsolete) todestool
Synonyms
- (seat) zetel m
- (confessional chair) biechtstoel
- (todestool) paddestoel
- (fecal stool) stoelgang
Derived terms
- stoelen (verb)
- (object types by construction or use; all m) armstoel, bakerstoel, bidstoel, biechtstoel, bisschopsstoel, bootsmansstoel, buigstoel, bureaustoel, dakstoel, dijkstoel, dingstoel, draagstoel, draaistoel, drijfstoel, eetstoel, hangstoel, hekelstoel, hobbelstoel, hofstoel, hoofdstoel, ijsstoel, kakstoel, kamerstoel, kantoorstoel, kapstoel, kegelstoel, keizerstoel, kerkstoel, keukenstoel, kikkerstoel, kinderstoel, klampstoel, klapstoel, klemstoel, klokke(n)stoel, klopstoel, kniestoel, koetsstoel, koningsstoel, koorstoel, kraamstoel, krukstoel, leenstoel, leerstoel, leraarsstoel, leesstoel, leunstoel, ligstoel, lijkstoel, loopgraafstoel, loopstoel, luierstoel, maatstoel, melkstoel, mortierstoel, oorlogsstoel, paddestoel, papenstoel, pianostoel, pikkelstoel, pletstoel, poppenstoel, praalstoel, preekstoel, railstoel, rechterstoel, reepstoel, remstoel, richterstoel, rietstoel, rijksstoel, rolstoel, rugstoel, ruststoel, scheerstoel, schepenstoel, schoenmakersstoel, schommelstoel, schopstoel, schuifstoel, simpelstoel, spilstoel, spinstoel, spreekstoel, stadhoudersstoel, stelstoel, strandstoel, taatsstoel, tafelstoel, tandstoel, theestoel, tonnestoel, treestoel, trekstoel, trommelstoel, tuinstoel, vaandelstoel, verdeelstoel, vouwstoel, vrouwenstoel, weefstoel, wiegstoel, wipstoel, wortelstoel, zetelstoel, ziekenstoel, zitstoel, zorgstoel
- (metonymy; all m) Heilige Stoel, leerstoel
- (botany) uitstoelen
- gestoelte n
- stoelendans m
- stoelgang m
- stoelgeld n
- stoelvast (adjective)
- etc.
See also
Verb
stoel