Definify.com

Definition 2024


aanaarden

aanaarden

Dutch

Verb

aanaarden

  1. (transitive) to cover the roots or tubers of plants with soil, as to protect from light or cold; to earth up

Inflection

Inflection of aanaarden (weak, separable)
infinitive aanaarden
past singular aardde aan
past participle aangeaard
infinitive aanaarden
gerund aanaarden n
verbal noun
main clause subordinate clause
present tense past tense present tense past tense
1st person singular aard aan aardde aan aanaard aanaardde
2nd person sing. (jij) aardt aan aardde aan aanaardt aanaardde
2nd person sing. (u) aardt aan aardde aan aanaardt aanaardde
2nd person sing. (gij) aardt aan aardde aan aanaardt aanaardde
3rd person singular aardt aan aardde aan aanaardt aanaardde
plural aarden aan aardden aan aanaarden aanaardden
subjunctive sing.1 aarde aan aardde aan aanaarde aanaardde
subjunctive plur.1 aarden aan aardden aan aanaarden aanaardden
imperative sing. aard aan
imperative plur.1 aardt aan
participles aanaardend aangeaard
1) Archaic.