Home Search Index

Definify.com

  •  

Definition 2025


aangorden

aangorden

Dutch

Verb

aangorden

  1. (reflexive) to bestir oneself

Inflection

Inflection of aangorden (weak, separable)
infinitive aangorden
past singular gordde aan
past participle aangegord
infinitive aangorden
gerund aangorden n
verbal noun —
main clause subordinate clause
present tense past tense present tense past tense
1st person singular gord aan gordde aan aangord aangordde
2nd person sing. (jij) gordt aan gordde aan aangordt aangordde
2nd person sing. (u) gordt aan gordde aan aangordt aangordde
2nd person sing. (gij) gordt aan gordde aan aangordt aangordde
3rd person singular gordt aan gordde aan aangordt aangordde
plural gorden aan gordden aan aangorden aangordden
subjunctive sing.1 gorde aan gordde aan aangorde aangordde
subjunctive plur.1 gorden aan gordden aan aangorden aangordden
imperative sing. gord aan
imperative plur.1 gordt aan
participles aangordend aangegord
1) Archaic.

Etymology

From aan +‎ gorden.

Pronunciation

  • IPA(key): /ˈaːŋɣɔrdə(n)/

Similar Results

© 2025 Definify.com · All rights reserved.

Privacy · About · Terms