Home Search Index

Definify.com

  •  

Definition 2025


aangroeien

aangroeien

Dutch

Verb

aangroeien

  1. (ergative) to increase
  2. (intransitive) to grow back

Inflection

Inflection of aangroeien (weak, separable)
infinitive aangroeien
past singular groeide aan
past participle aangegroeid
infinitive aangroeien
gerund aangroeien n
verbal noun —
main clause subordinate clause
present tense past tense present tense past tense
1st person singular groei aan groeide aan aangroei aangroeide
2nd person sing. (jij) groeit aan groeide aan aangroeit aangroeide
2nd person sing. (u) groeit aan groeide aan aangroeit aangroeide
2nd person sing. (gij) groeit aan groeide aan aangroeit aangroeide
3rd person singular groeit aan groeide aan aangroeit aangroeide
plural groeien aan groeiden aan aangroeien aangroeiden
subjunctive sing.1 groeie aan groeide aan aangroeie aangroeide
subjunctive plur.1 groeien aan groeiden aan aangroeien aangroeiden
imperative sing. groei aan
imperative plur.1 groeit aan
participles aangroeiend aangegroeid
1) Archaic.

Anagrams

  • groeien aan

Etymology

From aan +‎ groeien.

Pronunciation

  • IPA(key): /ˈaːŋɣrui̯ə(n)/

Similar Results

© 2025 Definify.com · All rights reserved.

Privacy · About · Terms