Definify.com
Definition 2024
aanmaken
aanmaken
Dutch
Verb
aanmaken
- (transitive) to create, to manufacture
- Hij heeft een profiel op Wiktionary aangemaakt.
- He created a profile on Wiktionary.
- Hij heeft een profiel op Wiktionary aangemaakt.
- (transitive) to prepare, to ready
- Sla aangemaakt met olie en azijn.
- Lettuce prepared with oil and vinegar.
- Sla aangemaakt met olie en azijn.
- (transitive) to burn, to light (a fire)
- Gebruik de afzuigkap niet wanneer je de kachel aanmaakt.
- Don't use the damper when you are lighting a fire in the stove.
- Gebruik de afzuigkap niet wanneer je de kachel aanmaakt.
Inflection
Inflection of aanmaken (weak, separable) | ||||
---|---|---|---|---|
infinitive | aanmaken | |||
past singular | maakte aan | |||
past participle | aangemaakt | |||
infinitive | aanmaken | |||
gerund | aanmaken n | |||
verbal noun | — | |||
main clause | subordinate clause | |||
present tense | past tense | present tense | past tense | |
1st person singular | maak aan | maakte aan | aanmaak | aanmaakte |
2nd person sing. (jij) | maakt aan | maakte aan | aanmaakt | aanmaakte |
2nd person sing. (u) | maakt aan | maakte aan | aanmaakt | aanmaakte |
2nd person sing. (gij) | maakt aan | maakte aan | aanmaakt | aanmaakte |
3rd person singular | maakt aan | maakte aan | aanmaakt | aanmaakte |
plural | maken aan | maakten aan | aanmaken | aanmaakten |
subjunctive sing.1 | make aan | maakte aan | aanmake | aanmaakte |
subjunctive plur.1 | maken aan | maakten aan | aanmaken | aanmaakten |
imperative sing. | maak aan | |||
imperative plur.1 | maakt aan | |||
participles | aanmakend | aangemaakt | ||
1) Archaic. |