Definify.com
Definition 2024
afmaken
afmaken
Dutch
Verb
afmaken
- (transitive) to finish
- Het project afmaken.
- To finish the project.
- Het project afmaken.
- to kill, to finish off
- En als je ooit terugkomt, maken we je af!
- And if you ever come back, we'll kill you!
- En als je ooit terugkomt, maken we je af!
Inflection
Inflection of afmaken (weak, separable) | ||||
---|---|---|---|---|
infinitive | afmaken | |||
past singular | maakte af | |||
past participle | afgemaakt | |||
infinitive | afmaken | |||
gerund | afmaken n | |||
verbal noun | — | |||
main clause | subordinate clause | |||
present tense | past tense | present tense | past tense | |
1st person singular | maak af | maakte af | afmaak | afmaakte |
2nd person sing. (jij) | maakt af | maakte af | afmaakt | afmaakte |
2nd person sing. (u) | maakt af | maakte af | afmaakt | afmaakte |
2nd person sing. (gij) | maakt af | maakte af | afmaakt | afmaakte |
3rd person singular | maakt af | maakte af | afmaakt | afmaakte |
plural | maken af | maakten af | afmaken | afmaakten |
subjunctive sing.1 | make af | maakte af | afmake | afmaakte |
subjunctive plur.1 | maken af | maakten af | afmaken | afmaakten |
imperative sing. | maak af | |||
imperative plur.1 | maakt af | |||
participles | afmakend | afgemaakt | ||
1) Archaic. |