Definify.com

Definition 2024


kastijden

kastijden

Dutch

Alternative forms

  • (Early Modern Dutch) kastijen

Verb

kastijden

  1. to chastise, punish

Inflection

Inflection of kastijden (weak)
infinitive kastijden
past singular kastijdde
past participle gekastijd
infinitive kastijden
gerund kastijden n
verbal noun
present tense past tense
1st person singular kastijd kastijdde
2nd person sing. (jij) kastijdt kastijdde
2nd person sing. (u) kastijdt kastijdde
2nd person sing. (gij) kastijdt kastijdde
3rd person singular kastijdt kastijdde
plural kastijden kastijdden
subjunctive sing.1 kastijde kastijdde
subjunctive plur.1 kastijden kastijdden
imperative sing. kastijd
imperative plur.1 kastijdt
participles kastijdend gekastijd
1) Archaic.

Derived terms