Home Search Index

Definify.com

  •  

Definition 2025


oversteken

oversteken

Dutch

Verb

oversteken

  1. To cross.
    We zijn om twaalf uur de straat overgestoken. — We crossed the street at 12 o'clock.

Inflection

Inflection of oversteken (strong class 4, separable)
infinitive oversteken
past singular stak over
past participle overgestoken
infinitive oversteken
gerund oversteken n
verbal noun —
main clause subordinate clause
present tense past tense present tense past tense
1st person singular steek over stak over oversteek overstak
2nd person sing. (jij) steekt over stak over oversteekt overstak
2nd person sing. (u) steekt over stak over oversteekt overstak
2nd person sing. (gij) steekt over staakt over oversteekt overstaakt
3rd person singular steekt over stak over oversteekt overstak
plural steken over staken over oversteken overstaken
subjunctive sing.1 steke over stake over oversteke overstake
subjunctive plur.1 steken over staken over oversteken overstaken
imperative sing. steek over
imperative plur.1 steekt over
participles overstekend overgestoken
1) Archaic.

Anagrams

  • steken over

Pronunciation

Similar Results

  • Overseen

© 2025 Definify.com · All rights reserved.

Privacy · About · Terms