Definify.com

Definition 2024


bloeien

bloeien

Dutch

Verb

bloeien

  1. (intransitive) to blossom, bear flowers
  2. (intransitive) to grow, develop
  3. (intransitive) to flourish, prosper
  4. (intransitive, uncommon) to produce a swelling or secretion
  5. (intransitive, obsolete) to blush, redden in the face
Inflection
Inflection of bloeien (weak)
infinitive bloeien
past singular bloeide
past participle gebloeid
infinitive bloeien
gerund bloeien n
verbal noun
present tense past tense
1st person singular bloei bloeide
2nd person sing. (jij) bloeit bloeide
2nd person sing. (u) bloeit bloeide
2nd person sing. (gij) bloeit bloeide
3rd person singular bloeit bloeide
plural bloeien bloeiden
subjunctive sing.1 bloeie bloeide
subjunctive plur.1 bloeien bloeiden
imperative sing. bloei
imperative plur.1 bloeit
participles bloeiend gebloeid
1) Archaic.
Derived terms
  • bloeier
  • bloeitijd
  • doorbloeien
  • herbloeien
  • ontbloeien
  • opbloeien
  • openbloeien
  • uitbloeien
  • bloeiaar
  • bloeiblad
  • bloeifeest
  • bloeie
  • bloeiendheid
  • bloeiig
  • bloeiing
  • bloeiklaver
  • bloeiknop
  • bloeikolf
  • bloeilente
  • bloeilust
  • bloeimaand
  • bloeiperk
  • bloeischede
  • bloeitak
  • bloeitijd
  • bloeitop
  • bloeiwijze
  • bloeizaam
  • bedektbloeiend
  • zichtbaarbloeiend

Etymology 2

Non-lemma forms.

Noun

bloeien

  1. Plural form of bloei

Noun

bloeien

  1. (archaic) Plural form of bloed