Definify.com

Definition 2024


ontbloten

ontbloten

Dutch

Verb

ontbloten

(transitive)

  1. To bare, render naked
  2. (figuratively) To strip bare an object
  3. (figuratively) (in ontbloten van) To rid of, deprive of

Inflection

Inflection of ontbloten (weak, prefixed)
infinitive ontbloten
past singular ontblootte
past participle ontbloot
infinitive ontbloten
gerund ontbloten n
verbal noun
present tense past tense
1st person singular ontbloot ontblootte
2nd person sing. (jij) ontbloot ontblootte
2nd person sing. (u) ontbloot ontblootte
2nd person sing. (gij) ontbloot ontblootte
3rd person singular ontbloot ontblootte
plural ontbloten ontblootten
subjunctive sing.1 ontblote ontblootte
subjunctive plur.1 ontbloten ontblootten
imperative sing. ontbloot
imperative plur.1 ontbloot
participles ontblotend ontbloot
1) Archaic.

Synonyms

Derived terms

  • de kroon ontbloten

Related terms