Home Search Index

Definify.com

  •  

Definition 2025


samenroepen

samenroepen

Dutch

Verb

samenroepen

  1. to call together (for a meeting)

Inflection

Inflection of samenroepen (strong class 7, separable)
infinitive samenroepen
past singular riep samen
past participle samengeroepen
infinitive samenroepen
gerund samenroepen n
verbal noun —
main clause subordinate clause
present tense past tense present tense past tense
1st person singular roep samen riep samen samenroep samenriep
2nd person sing. (jij) roept samen riep samen samenroept samenriep
2nd person sing. (u) roept samen riep samen samenroept samenriep
2nd person sing. (gij) roept samen riept samen samenroept samenriept
3rd person singular roept samen riep samen samenroept samenriep
plural roepen samen riepen samen samenroepen samenriepen
subjunctive sing.1 roepe samen riepe samen samenroepe samenriepe
subjunctive plur.1 roepen samen riepen samen samenroepen samenriepen
imperative sing. roep samen
imperative plur.1 roept samen
participles samenroepend samengeroepen
1) Archaic.

Synonyms

  • bijeenroepen

Anagrams

  • roepen samen

Etymology

samen ‎(“together”) +‎ roepen ‎(“to summon”)

Pronunciation

Similar Results

© 2025 Definify.com · All rights reserved.

Privacy · About · Terms