Home Search Index

Definify.com

  •  

Definition 2025


voordoen

voordoen

Dutch

Verb

voordoen

  1. to demonstrate
  2. to occur (zich voordoen)
  3. to pose as (zich voordoen als)

Inflection

Inflection of voordoen (strong class non-standard, irregular, separable)
infinitive voordoen
past singular deed voor
past participle voorgedaan
infinitive voordoen
gerund voordoen n
verbal noun —
main clause subordinate clause
present tense past tense present tense past tense
1st person singular doe voor deed voor voordoe voordeed
2nd person sing. (jij) doet voor deed voor voordoet voordeed
2nd person sing. (u) doet voor deed voor voordoet voordeed
2nd person sing. (gij) doet voor deedt voor voordoet voordeedt
3rd person singular doet voor deed voor voordoet voordeed
plural doen voor deden voor voordoen voordeden
subjunctive sing.1 doe voor dede voor voordoe voordede
subjunctive plur.1 doen voor deden voor voordoen voordeden
imperative sing. doe voor
imperative plur.1 doet voor
participles voordoend voorgedaan
1) Archaic.

Anagrams

  • doen voor

Etymology

From voor- +‎ doen.

Pronunciation

Similar Results

© 2025 Definify.com · All rights reserved.

Privacy · About · Terms