Home Search Index

Definify.com

  •  

Definition 2025


afspelen

afspelen

Dutch

Verb

afspelen

  1. (transitive) to play (a recording)
  2. (reflexive) to happen, to play out

Inflection

Inflection of afspelen (weak, separable)
infinitive afspelen
past singular speelde af
past participle afgespeeld
infinitive afspelen
gerund afspelen n
verbal noun —
main clause subordinate clause
present tense past tense present tense past tense
1st person singular speel af speelde af afspeel afspeelde
2nd person sing. (jij) speelt af speelde af afspeelt afspeelde
2nd person sing. (u) speelt af speelde af afspeelt afspeelde
2nd person sing. (gij) speelt af speelde af afspeelt afspeelde
3rd person singular speelt af speelde af afspeelt afspeelde
plural spelen af speelden af afspelen afspeelden
subjunctive sing.1 spele af speelde af afspele afspeelde
subjunctive plur.1 spelen af speelden af afspelen afspeelden
imperative sing. speel af
imperative plur.1 speelt af
participles afspelend afgespeeld
1) Archaic.

Synonyms

  • (happen): gebeuren, voltrekken

Anagrams

  • spelen af

Etymology

From af +‎ spelen.

Pronunciation

  • IPA(key): /ˈɑfspeːlə(n)/

Similar Results

© 2025 Definify.com · All rights reserved.

Privacy · About · Terms