Definify.com

Definition 2024


gepast

gepast

Dutch

Adjective

gepast (comparative gepaster, superlative meest gepast or gepastst)

  1. appropriate

Inflection

Inflection of gepast
uninflected gepast
inflected gepaste
comparative gepaster
positive comparative superlative
predicative/adverbial gepast gepaster het gepastst
het gepastste
indefinite m./f. sing. gepaste gepastere gepastste
n. sing. gepast gepaster gepastste
plural gepaste gepastere gepastste
definite gepaste gepastere gepastste
partitive gepasts gepasters

Participle

gepast

  1. past participle of passen

Inflection

This participle needs an inflection-table template.

Anagrams