Definify.com
Definition 2024
moedertaalspreker
moedertaalspreker
Dutch
Pronunciation
- IPA(key): /ˈmudərtaːlˌspreːkər/
- Hyphenation: moe‧der‧taal‧spre‧ker
Etymology
moedertaal (“native language”) + spreker (“speaker”).
Noun
moedertaalspreker m (plural moedertaalsprekers, diminutive moedertaalsprekertje n)
Antonyms
Related terms
Descendants
- Afrikaans: moedertaalspreker