Definify.com

Definition 2024


thuis

thuis

Dutch

Adverb

thuis

  1. at home
    Ik ben niet thuis.
    I'm not at home.
    Ze zijn nog niet thuis.
    They're not home yet.
    Is er iemand thuis?
    Is anybody home?

Antonyms

  • van huis

Derived terms

Related terms

  • naar huis

Noun

thuis n (plural thuizen, diminutive thuisje n)

  1. a home

Synonyms

Anagrams