Home
Search
Index
Definify.com
Definition
2024
thuisbezorgen
thuisbezorgen
Dutch
Verb
thuisbezorgen
to
deliver
(e.g. ordered food) to someone's home
Inflection
Inflection of
thuisbezorgen
(weak, prefixed, separable)
infinitive
thuisbezorgen
past
singular
bezorgde thuis
past
participle
thuisbezorgd
infinitive
thuisbezorgen
gerund
thuisbezorgen
n
verbal noun
—
main clause
subordinate clause
present tense
past tense
present tense
past tense
1st
person
singular
bezorg thuis
bezorgde thuis
thuisbezorg
thuisbezorgde
2nd
person
sing.
(
jij
)
bezorgt thuis
bezorgde thuis
thuisbezorgt
thuisbezorgde
2nd
person
sing.
(
u
)
bezorgt thuis
bezorgde thuis
thuisbezorgt
thuisbezorgde
2nd
person
sing.
(
gij
)
bezorgt thuis
bezorgde thuis
thuisbezorgt
thuisbezorgde
3rd
person
singular
bezorgt thuis
bezorgde thuis
thuisbezorgt
thuisbezorgde
plural
bezorgen thuis
bezorgden thuis
thuisbezorgen
thuisbezorgden
subjunctive
sing.
1
bezorge thuis
bezorgde thuis
thuisbezorge
thuisbezorgde
subjunctive
plur.
1
bezorgen thuis
bezorgden thuis
thuisbezorgen
thuisbezorgden
imperative
sing.
bezorg thuis
imperative
plur.
1
bezorgt thuis
participles
thuisbezorgend
thuisbezorgd
1)
Archaic.
Anagrams
bezorgen thuis
Etymology
thuis
+
bezorgen
Pronunciation
Similar Results