Home Search Index

Definify.com

  •  

Definition 2025


uitbetalen

uitbetalen

Dutch

Verb

uitbetalen

  1. to pay out

Inflection

Inflection of uitbetalen (weak, prefixed, separable)
infinitive uitbetalen
past singular betaalde uit
past participle uitbetaald
infinitive uitbetalen
gerund uitbetalen n
verbal noun —
main clause subordinate clause
present tense past tense present tense past tense
1st person singular betaal uit betaalde uit uitbetaal uitbetaalde
2nd person sing. (jij) betaalt uit betaalde uit uitbetaalt uitbetaalde
2nd person sing. (u) betaalt uit betaalde uit uitbetaalt uitbetaalde
2nd person sing. (gij) betaalt uit betaalde uit uitbetaalt uitbetaalde
3rd person singular betaalt uit betaalde uit uitbetaalt uitbetaalde
plural betalen uit betaalden uit uitbetalen uitbetaalden
subjunctive sing.1 betale uit betaalde uit uitbetale uitbetaalde
subjunctive plur.1 betalen uit betaalden uit uitbetalen uitbetaalden
imperative sing. betaal uit
imperative plur.1 betaalt uit
participles uitbetalend uitbetaald
1) Archaic.

Anagrams

  • betalen uit

Etymology

From uit +‎ betalen

Pronunciation

Similar Results

© 2025 Definify.com · All rights reserved.

Privacy · About · Terms