Definify.com
Definition 2024
voorzeggen
voorzeggen
Dutch
Verb
voorzeggen
- to say in advance/beforehand
- to say in order to have someone repeat (contrast nazeggen)
- to spoil; to ruin (a challenge, secret, story or similar) by giving the answer, solution or outcome prematurely
Inflection
Inflection of voorzeggen (weak, irregular, separable) | ||||
---|---|---|---|---|
infinitive | voorzeggen | |||
past singular | zei voor, zegde voor | |||
past participle | voorgezegd | |||
infinitive | voorzeggen | |||
gerund | voorzeggen n | |||
verbal noun | — | |||
main clause | subordinate clause | |||
present tense | past tense | present tense | past tense | |
1st person singular | zeg voor | zei voor, zegde voor | voorzeg | voorzei, voorzegde |
2nd person sing. (jij) | zegt voor | zei voor, zegde voor | voorzegt | voorzei, voorzegde |
2nd person sing. (u) | zegt voor | zei voor, zegde voor | voorzegt | voorzei, voorzegde |
2nd person sing. (gij) | zegt voor | zeidt voor, zegde voor | voorzegt | voorzeidt, voorzegde |
3rd person singular | zegt voor | zei voor, zegde voor | voorzegt | voorzei, voorzegde |
plural | zeggen voor | zeiden voor, zegden voor | voorzeggen | voorzeiden, voorzegden |
subjunctive sing.1 | zegge voor | zeide voor, zegde voor | voorzegge | voorzeide, voorzegde |
subjunctive plur.1 | zeggen voor | zeiden voor, zegden voor | voorzeggen | voorzeiden, voorzegden |
imperative sing. | zeg voor | |||
imperative plur.1 | zegt voor | |||
participles | voorzeggend | voorgezegd | ||
1) Archaic. |