Dutch

Proper noun

Woen m

1. (rare) the Germanic chief god Woden or Odin

• Een van die afgoden, van hun eigen maaksel, was Woen, de stormwind, van waar wy nog het heidensch woord Woens-dag en Woens-wagen (...) bewaard hebben. (Gezelle, 1864)

One of their idols, of their own creation, was Woden, the stormwind, whence we still have the heathen word Wednesday and Woden's carriage (...).

• De god Woen is dus genoemd naar de opperste vervoering die onze heidense voorouders zich bij hem voorstelden. (Taaldacht, 2013)

The god Woden is named after the ecstasy our heathen forefathers associated with him.

Usage notes

Rare as simplex. More commonly encountered in compounds like woensdag, Woenstijd and Woenswagen and in toponyms like Woensdrecht and Woensel.

Synonyms

• Wodan, Odin

Luxembourgish

Verb

woen ‎(third-person singular present wot, past participle gewot, auxiliary verb hunn)

1. to dare

Conjugation