Definify.com

Definition 2024


Heten

Heten

See also: heten and héten

German

Noun

Heten

  1. plural of Hete

heten

heten

See also: Heten and héten

Dutch

Verb

heten

  1. (copulative) To be named; to have as name, to be called.
    Deze kat heet Felix.
    This cat is called Felix.
Usage notes

In a lot of dialects and colloquially the verb noemen (call, give a name) is used instead of heten. This is generally considered incorrect[1] and is not usually tolerated in written Dutch.

Inflection
Inflection of heten (weak with strong past participle)
infinitive heten
past singular heette
past participle geheten
infinitive heten
gerund heten n
verbal noun
present tense past tense
1st person singular heet heette
2nd person sing. (jij) heet heette
2nd person sing. (u) heet heette
2nd person sing. (gij) heet heette
3rd person singular heet heette
plural heten heetten
subjunctive sing.1 hete heette
subjunctive plur.1 heten heetten
imperative sing. heet
imperative plur.1 heet
participles hetend geheten
1) Archaic.

Etymology 2

From heet.

Verb

heten

  1. (transitive) To heat, make warmer
  2. (intransitive) To heat up, become warmer
  3. (figuratively, transitive) To stir, arouse emotions etc.
Inflection
  • See above.
Synonyms
Derived terms
  • heetketel

References

  1. Taaladvies.net on noemen/heten

Hungarian

Etymology

hét + -en

Pronunciation

  • IPA(key): [ˈhɛtɛn]
  • Hyphenation: he‧ten

Adverb

heten (not comparable)

  1. the seven of us/you/them

Norwegian Bokmål

Noun

heten m

  1. definite singular of hete

Norwegian Nynorsk

Noun

heten m

  1. definite singular of hete