Definify.com

Definition 2024


bestijgen

bestijgen

Dutch

Verb

bestijgen

  1. (transitive) to mount
  2. (transitive) to climb, to ascend

Inflection

Inflection of bestijgen (strong class 1, prefixed)
infinitive bestijgen
past singular besteeg
past participle bestegen
infinitive bestijgen
gerund bestijgen n
verbal noun
present tense past tense
1st person singular bestijg besteeg
2nd person sing. (jij) bestijgt besteeg
2nd person sing. (u) bestijgt besteeg
2nd person sing. (gij) bestijgt besteegt
3rd person singular bestijgt besteeg
plural bestijgen bestegen
subjunctive sing.1 bestijge bestege
subjunctive plur.1 bestijgen bestegen
imperative sing. bestijg
imperative plur.1 bestijgt
participles bestijgend bestegen
1) Archaic.

Derived terms

  • bestijging