Definify.com
Definition 2024
Voer
voer
voer
Dutch
Verb
voer
Etymology 2
Contraction of voeder, from Middle Dutch voeder, from Old Dutch *fuothar, from Proto-Germanic *fōþrą.
Cognate with German Fuder, English fother.
Noun
voer n (uncountable)
Etymology 3
Contraction of voeder, from Middle Dutch voeder, from Old Dutch *fuoder (“fodder, lining”), from Proto-Germanic *fōdrą, ultimately from Proto-Indo-European *peh₂-. The sense "lining" is borrowed from Latin fodorus (“sheath”) and no longer survives in the noun, but still remains in the verb voeren.
Cognate with West Frisian foer, German Futter, English fodder, Danish foder.
Noun
voer n (uncountable)
Derived terms
- (food types; all n) avondvoer, beestenvoer, bijvoer, bokkenvoer, konijnenvoer, krachtvoer, medevoer, melkvoer, mengvoer, ochtendvoer, paardenvoer, persvoer, pluimveevoer, varkensvoer
- voerbak
- voerbal m
- voerbank
- voeremmer m
- voergeld n
- voerketel
- voerkist
- voerkrib
- voermand
- voerplek
- voerportie
- voersoort
- voerstal m
- voertrog
- voerwagen m
- voerzak
Related terms
Etymology 4
Verb
voer
Etymology 5
Alternative forms
Noun
voer n (plural voeren, diminutive voertje n)
- (obsolete) An act(ion), deed; business
- (obsolete) A conduct
- (obsolete) An attitude
- (obsolete) An agitation; mischief
Derived terms
- (types of conduct etc.) beestenvoer(e), dronkaardsvoer(e), heerenvoer(e), hoerenvoer(e), hondenvoer(e) (hondsvoer(e)), kettersvoer(e), koopmansvoer(e), mannenvoer(e), navoer(e), princessenvoer(e), ruitersvoer(e), schijtvoer(e), strontvoer(e), vorstenvoer(e), vrouwenvoer(e), zotsvoer(e)
- (adjectives describing conduct) breedvoerig, lichtvoerig, uitvoerig, zoetvoerig
Verb
voer